NL / EN

The relationship between gesture, affect and rhythmic freedom in the performance of French tragic opera from Lully to Rameau.

In zijn proefschrift onderzoekt Jed Wentz het repertoire van tragédie en musique, namelijk hoe expressieve modificaties van het onderliggende ritme mogelijk in verhouding staan tot het gebruik van gestiek op het toneel en tot de affectenleer, zoals destijds gangbaar in de medische filosofie.
1413289187 jedwentz

Jed Wentz

blazer

Het proefschrift omvat de volgende hoofdstukken:

Het eerste hoofdstuk omvat een kritische benadering van Wentz’ persoonlijke betrokkenheid bij het onderzoeksproces. Dat bestaat enerzijds uit de manier waarop uitvoeringen zijn waardering van informatie uit de bronnen hebben beïnvloed en anderzijds een bespreking van de voordelen en valkuilen bij zulk subjectief onderzoek aan de hand van bepaalde aspecten van de reconstructie van de Roerich/Stravinsky/Nijinsky Le Sacre du printemps van Millicent Hodson en Geoffrey Archer.

Het tweede hoofdstuk is de medisch/filosofische onderbouwing van het werk. Er is onderzoek verricht naar een aantal belangrijke filosofen die over affect hebben geschreven, van Aristoteles tot Descartes.

Hoofdstuk 3: bevat bewijsmateriaal uit zowel primaire als secundaire bronnen, zowel voor als tegen het nemen van ritmische vrijheden in de Franse operatraditie tijdens het Ancien Régime.

Hoofdstuk 4 gaat over affect, gestiek en timing bij de opéra. Dit hoofdstuk vormt een inleiding tot de case studies uit hoofdstuk 5 door de context en toepasbaarheid van de toneelbronnen op hun waarde voor dit onderzoek te taxeren.

In het laatste hoofdstuk worden commentaren gegeven op een uitvoeringen van repertoire van de Académie royale de musique. De fragmenten zijn twee scenes uit opera’s van Lully en twee scènes uit Polidore van Jean-Baptiste Stuck. Deze uitvoeringen verschillen van aard: sommige in gestiek, sommige in muziek, de ander bestaat alleen uit gesproken tekst

Hoewel tijdens dit onderzoekstraject veel vragen zijn gesteld, waren volgende drie het belangrijkst:

Hoe was de koppeling, bij de Académie royale de musique, tussen de niet-muzikale aspecten van de toneelpraktijk (zoals gezichtsuitdrukking, lichaamshouding en gestiek) en de ritmische vrijheden in de uitvoering van de muziek zelf?

Hoe zou de reconstructie van een dergelijke koppeling bij een hedendaagse uitvoering de verklanking van de partituur beinvloeden?

De laatste onderzoeksvraag betreft stijl: het wordt duidelijk uit de toneelbronnen uit die periode dat absoluut naturalisme, zoals wij dat in het hedendaagse theater verwachten, onwenselijk en laag-bij-de-gronds werd geacht. In plaats daarvan werd van acteurs binnen het genre van de tragédie verwacht dat zij de natuur veredelen, eerder dan te imiteren. Tegelijkertijd werd echter een grote nadruk gelegd op een eigenschap die bekend stond als vérité, waarmee een naturalistische uitbeelding van de menselijke hartstochten werd bedoeld. Hoe werden deze twee denkbeelden samengebracht in de acteerstijl van hedendaagse operazangers en hoe reageerde het publiek daarop?

Prof. Frans de Ruiter, prof. dr. Rebecca Harris-Warrick